De romp van de kotter vind zijn herkomst in Nederlandse Scheepsbouw van 1700-1800 nc. De tuigage van de Kotter is ontstaan uit de 18e eeuwse Engelse "cutter". Dit waren snelle houten zeegaande éénmast zeilschepen, met gaffelgrootzeil, stagfok, vliegende kluiver en vaak ook met een vlieger en een gaffeltopzeil. De romp had een (vrij) steile steven, een scherpe intree, een nogal voorlijk en meestal V-vormig grootspant, terwijl de romp naar achteren overging in een diep, scherp onderwaterschip met een duidelijk S-spant tot aan de hak (het diepste punt), met vanaf 2/3 van de lengte een geveegde kont.
In de 19e eeuw werden er veranderingen in de mastvoering aangebracht, zodat men vanaf die tijd ook o.a. kits, yawl en schoenertuig tegenkwam. De Kotter is in vele landen verder ontwikkeld met een enorme variëteit in scheepstypen. De schepen werden vooral gebruikt in de visserij, het loodswezen, douane activiteiten en het vrachtvervoer.
Ook in onze eeuw vinden we nog steeds Kotters met dezelfde rompvorm, maar ze worden nu ook wel als Kotterjacht gebouwd. Zo kan het voorkomen, dat sommige Kotters nooit een oorspronkelijke werkfunctie hebben gehad, maar wel een duidelijke afgeleide van bovenstaande schepen zijn.
Een aparte groep zijn de zuiderzee, ijsselmeer en wadden kotters die vanwege de geringe diepgang een vlakker onderwaterschip hebben. De invloed van de bouw van deze schepen door de eeuwen heen is internationaal toonaangevend geweest. Kotters kunnen derhalve gerekend worden tot het summum van Maritiem Erfgoed. De internationale afkomst van deze monumentale schepen illustreert tevens het internationale karakter van het maritiem verleden van Nederland.